Je komt op de wereld als een klein roze, bruin, zwart, geel, of ander kleur wezen met een geschiedenis die je niet kent. De kleur van je vel geeft al deels aan wat er in de geschiedenis staat van het verhaal van jouw leven.
De plek van je geboorte, jouw geboortegrond, kan de plek zijn waar jouw voorouders begraven zijn. Grond die het vruchtwater van jouw voorouders heeft opgenomen. Grond die doordrenkt is met verleden. Met een verleden die een belofte in zich had: jij.
De taal die je spreekt is doordrenkt met het verleden. Het is doorgegeven door de ouders en de omringende gemeenschap en heeft een langzame verandering ondergaan. Door het uitspreken van de woorden kan gehoord worden bij welke groep je hoort: het dialect. Zo spreken de mensen die op die grond hebben geleefd en voorouders hebben die hetzelfde soort van klanken voortbrachten.
Er kan een verlangen ontstaan naar de geboortegrond als je nu niet op die grond leeft. Een verlangen naar de voorgeschiedenis. Veel mensen ervaren het betreden van deze grond als rustgevend en prettig. Dan ben je er en mag je er zijn. Deze gevoelens leren dat je daar bij hoort, dat je onderdeel bent van deze geschiedenis, van deze familie. Ook al ken je ze niet, heb je ze nog nooit gezien, je bent loyaal aan ze. Je wordt ook opgewonden als je hoort of leest van jouw voorouders die al eeuwen geleden overleden zijn. Elke keer wordt het duidelijk dat je daar bij hoort: een groter ‘we’ dan de relatie met je partner, groter dan het gezin waar je uit komt.
Het grote van deze samenbrenging van mensen geeft jou persoonlijk een kleiner gevoel, maar het voelt wel dat je deel bent van iets dat groter is. Hoe meer, hoe groter. Hoe meer zielen, hoe meer vreugd. Jij hoort erbij, dus de macht van dit grote maakt dat jij ook macht hebt. Macht over jouw situatie. Door erbij te horen. Het leuke er aan is ook dat jij de macht hebt te zeggen: “Hier hoor ik bij”.
Macht ontstaat ook door lid te zijn van andere grote groepen. Religieuze samenkomsten worden ervaren als samenzijn. Vaak door samen terug te kijken in de geschiedenis van degenen die vóór jou al deze vormen van samenzijn hadden ervaren. Door te kijken naar en bezig te zijn met degenen die als grondlegger worden gezien, iemand die verstandige dingen heeft gezegd of wonderbaarlijke dingen heeft gedaan. Of goede regels heeft gegeven voor het overleven van chaos en bedreiging van het leven. Of dingen heeft gezegd, waarbij je kan zeggen dat je het interessant vindt en er meer van wil weten. Samen, in een grote groep met gelijkgezinden, is het makkelijker overleven. Wel moeten de regels en wetten van deze groep gevolgd worden: samenkomsten op bepaalde dagen, geen varkens eten, zuivel en vlees scheiden, je voeten wassen voor je samen komt, voldoende nieuwe leden geboren laten worden, water over baby’s sprenkelen, een eigenaardige hoed of doek op je hoofd dragen, bepaalde woorden en liederen opzeggen op momenten dat dat moet, bepaalde woorden juist niet mogen zeggen, een gekleurde stip tussen de wenkbrauwen hebben, een beeld van een bekende oudere neerzetten die iets geweldigs heeft gedaan honderden jaren geleden, of juist niet zo’n beeld neerzetten, een andere taal, die je niet verstaat, aanhoren van de mensen in lange jurken, die er over vertellen.
En omdat de regels zo ingewikkeld zijn, wordt er iemand aangesteld die steeds vertelt hoe het moet. Pastoor, iman, rabbi, dominee, goeroe, pandit, allemaal weten ze hoe de regels zijn of uit te leggen zijn. De onderlinge verschillen maken vaak dat er macht wordt gebruikt om gelijk te hebben. Groepen mensen gaan elkaar te lijf omdat ze denken dat zij, en niet de ander, gelijk heeft. Cruijff zei eens: Ik geloof niet. In Spanje slaan alle 22 spelers een kruisje voordat ze het veld opkomen. Als het werkt, zal het dus altijd gelijkspel worden.
Op vele plaatsen wordt je na je geboorte lid gemaakt van een gemeenschap. Je bent dus meteen beschermd door de grote groep die de waarheid kent van het overleven. Hun vorm van overleven wordt ook de jouwe. Een vorm die misschien al eeuwen doorgegeven wordt.
En je leert de regels van de grote groepen. Van het bedrijf waar je in werkt, van de regels van de snelweg, van de regels van hetgeen we land noemen. Moederland. Of vaderland. Daar hoor je bij.
Of je hoort bij een club. Een voetbalclub, bijvoorbeeld. Jij hebt dat besloten of de hele familie, de hele buurt, al je vrienden, je verloofde, hoorden al bij deze club. En dan ben je tegen een andere club. Tegen een sterke club zijn is een manier waarbij de grenzen duidelijk worden van ‘wie hoort er allemaal bij’ en hoeveel macht hebben we. En de kern van de bezigheden van de club besteden we dan uit aan mensen die we dik betalen, zodat zij ook kunnen laten zien hoe sterk of hoe machtig we zijn.
Of we horen bij een andere grote club die een nog groter geheel moet verdedigen: het leger. Die zijn heel machtig. We hebben aan hen uitbesteed om geweld te gebruiken als wij dat eigenlijk zouden willen doen. Dat doen we omdat we grenzen hebben gelegd tussen de anderen en wij: ons land en het buitenland. En met zo’n klein landje waarin wij wonen, hebben we veel buitenland.
Het bijzondere van een grote groep met macht over leven en dood is dat als je er deel van uit gaat maken, je er sterk aan verbonden raakt en wel zodanig dat alle vorige groepen in het niet vallen. Er ontstaat een langdurige drang daar bij te horen. Ook al ben je officieel niet meer verbonden met het leger. De verbondenheid kan zelfs groter zijn dan aan jouw partner of gezin.
Deze verbondenheid is ontstaan door de onderlinge claim op veiligheid. Jij zorgt voor mijn veiligheid, dan zorg ik voor de jouwe. Ik vertrouw je met mijn leven. Als de ander niet oplet, kan jij niet overleven.
Het kan erg ver gaan. Er kwam iemand bij me die vertelde dat hij steeds nachtmerries had over een ongeluk bij een aanval van de vijand in Afghanistan, toen hij daar was op ‘missie’. PTSS, post-traumatische stressstoornis, zeiden de specialisten. Het werd daardoor een ziekte met allerlei gevolgen en met hard werken om er van af te komen. Hij durfde bijna niet meer te slapen. De vijand leek van binnen te zitten. Of ik hem daar van af wilde helpen. Ik merkte dat hij nog steeds een grote innerlijke drang en behoefte had bij het leger te horen, ook nadat hij niet meer kon vechten door de gevolgen van het ongeluk. “Juist dan!” zei hij. Ik kwam tijdens het werken met hem er achter dat de dromen, ofwel nachtmerries, zorgden voor een blijvende band met hen die bij hem waren toen ze aangevallen werden. Elke nacht weer was hij bij hen. Ik heb hem duidelijker laten ervaren dat hij er bij hoort. Dat dat zijn wens is en dat de geplande toekomst in het leger wat veranderd is, maar dat hij er nog altijd bij hoort. Dat ‘we’ nog steeds bestaat. En dat er een weg was gevonden om deze verbondenheid te verlengen. Hij heeft zijn dromen bedankt voor wat ze waren: een vorm om hem duidelijk te maken dat er een ‘we’ is, waar hij, nu bewust, nog steeds bij hoort en vanaf nu kan bepalen of hij er echt bij wil blijven horen. En of hij er afscheid van wil nemen.
Het horen bij groepen zorgt dus voor een ‘we’-gevoel. Niet meer alleen en niet meer onbeschermd. We moeten er wel wat voor doen: vriendelijk tegen de medegroepsleden, afstotend tegen degenen die er niet bij horen.
UIt: Vrijwillig leven (wordt uitgebracht in 2022)
Maatschappelijk georienteerde opstellingen
Er zijn zoveel invloeden op ons. Op hoe we denken, wat we voelen en daarmee op ons gedrag. Er is allerlei, bewust en onbewust, dat ons stuurt. We focussen ons op iets in ons leven en op weg er naar toe gaat er iets anders gebeuren dat niets met onze focus te maken heeft.
Ik denk dat het goed is om te realiseren dat er verschillende lagen zijn in de invloed op ons. We leren dat systemen zoals familie en organisatie invloed heeft op onze overleefmechanismen. Op onze gedragingen.
Niet alle tot ons genomen patronen komen uit onze bloedverwanten. Er is nog een onbewuste weg, die we toch volgen. Het overleven dat we in generaties leren kan niet helemaal uitleggen hoe we denken, ons voelen en ons gedragen. Er zijn grotere systemen die invloed hebben. Cultuur als systeem, religie, overheid, land, wereld en allerlei afgeleiden daar van. We blijken er onderdeel van te zijn. Het zijn ook overleefmechanismen. We denken dat als we ons samen op een bepaalde manier gedragen het allemaal goed komt en we blijven leven. Misschien wel met anderen, die niet zo denken en doen. Ook met mensen die zich als slachtoffer van de grote systemen ervaren.
De geschiedenis van een land, van een cultuur, van een religie heeft grote invloed.
“Ik heb angst en wil daar van af,” is een legitieme vraag voor iedereen. Angst bestaat uit het: ‘dat wil ik niet’. Dan weten we wat we niet willen in ons leven. De angst kent echter wellicht een andere oorsprong dan ons persoonlijke gevoelsleven. Het is vaak niet met onze ‘wil’ te veranderen, te verminderen of te laten verdwijnen.
Angst kent elk systeem. Het maakt dat je de regels en de wetten van het systeem blijft volgen. Het systeem weet dat als je ergens bang voor bent, je het niet meer zult doen. Schuld en schaamte zorgt daar ook voor. Er wordt gesproken over schuld- en schaamteculturen. Angst is wat daar onder zit. Stel je voor dat men weet heeft van wat je denkt of hebt gedaan. Wat zal er dan gebeuren? Wat zal men van mij vinden? Zal ik uitgesloten of uitgestoten worden?
De grote angst is om er niet meer bij te horen. En daardoor niet gebruik meer kunt maken van het grote en sterke overleefmechanisme van het land, van religie, van cultuur.
In de maatschappelijk georiënteerde opstellingen gaan we onderzoeken hoe de grote systemen werken en hoe we daar mee om kunnen gaan. Wat de invloed is en hoe we invloed kunnen hebben. Waar we ons op kunnen focussen en onderzoeken wat onze intentie is terwijl de grote systemen ook intenties hebben, die misschien wel anders liggen dan we hadden vermoed. De opstellingen leggen het open en laten zien wat de onderstroom is van de systemen.
Het is een wonder??
Het is een wonder, maar na een familieopstelling hoef je niets te doen om jouw ervaring effectief te verwerken.
We leven met allerlei innerlijke beelden over onszelf en onze omgevende personen. Als we aan een persoon denken, zullen we niet aan alle bijzonderheden en belevenissen denken. We denken dan meer aan een soort gevoelde waarneming van alle belevenissen van met en over deze persoon. Een beeld. Een gevoel. Een…. hoe noem je dat…. een samenvatting.
Binnen het ‘systemisch werk’ werken we met deze innerlijke samenvattingen. Een kleine wijziging in jouw beleving van de bijzonderheden over deze persoon kan een andere reactie als gevolg hebben op datgene waar jij het idee van hebt dat hij heeft gedaan in jouw leven. De samenvatting wordt gekleurd door datgene dat deze persoon meegemaakt heeft, datgene dat hij met zich meedraagt en overgedragen heeft gekregen van zijn ouders, voorouders en andere belangrijke personen.
Het overdragen op een ander van informatie die je zelf niet eens zo goed kent is ook al een wonder. In een opstelling wordt gevraagd om een onbekende persoon te vragen als stand-in, als representant, voor personen die deze onbekende niet kent. Toch zal deze onbekende binnen korte tijd iets doen of zeggen dat je heel erg doet denken aan de bekende die hij representeert. Hierdoor groeit de verbinding met het gebeuren binnen een opstelling en kan er innerlijk iets gaan gebeuren.
De innerlijke beweging (en verandering) zal plaatsvinden op een ander niveau dan het rationele niveau. Het effect zal zijn dat je niet alles kunt ‘begrijpen’. De innerlijke beweging zal op zielsniveau (zoals we dat noemen) een andere ordening geven van jouw gedachten en gevoelens en mede daardoor de verbinding met de voor jou belangrijke mensen veranderen en verdiepen. Ook met de mensen die reeds lange tijd overleden zijn. Ook met groepen mensen, waarvan je niet hebt begrepen hoe belangrijk ze waren in jouw leven of het leven van anderen.
Het is misschien een wonder, maar je bent voortgekomen uit de liefde tussen jouw moeder en jouw vader. Misschien ken je ze niet, misschien kom je ze je hele leven al tegen: ze vertegenwoordigen in ieder geval jouw reden van ontstaan. Ze zijn precies de juiste ouders voor jou. Door hen mag je er zijn, ook al heb je later misschien andere informatie gekregen over het ‘mogen bestaan’.
De relatie met jouw ouders kan enkel in en door liefde veranderen.
Het is een wonder………….
Representant
"Wilt u even mijn dochter zijn?" is een vraag die maar weinig gesteld wordt. Nooit wordt dit gevraagd als je op de bus staat te wachten of als je bezig bent met jouw werk, etc. Deze vraag is echter heel 'gewoon' binnen een workshop familieopstellingen. Daar kan je uitgenodigd worden om even de plaats in te nemen voor allerlei mensen die jij niet kent. Of voor, bijvoorbeeld, het lot van de vraagstelster, of voor de boosheid die huist in de persoon met een vraag over de voortgang van zijn relatie met zijn vrouw, of voor de hoofdpijn van iemand die daar steeds maar mee geplaagd werd en er maar niet van af kon komen.
Als toeschouwer .....
Als toeschouwer van de opstelling kan je gefascineerd raken door het vreemde gedoe met representanten, die net doen als iemands moeder of door de tranen die plotseling uit jouw ogen komen als er iets gebeurt binnen de kring, terwijl je daar eigenlijk niets mee te maken leek te hebben. Je keek er alleen maar naar, dacht je. Je kreeg het gevoel van emotioneel betrokken te raken bij hetgeen er gebeurde tussen, voor jou, volslagen vreemde mensen.
En toen werd jij gevraagd om iemands moeder te zijn. Ineens zei je dingen die je niet tevoren had kunnen bedenken. Het leek of je groter werd, langer, met vreemde sensaties aan de linkerkant van je lichaam. Plotseling werd je boos of verdrietig om iets waarbij je anders nooit zo zou doen. Je volgde je neiging om te vallen en je lag er voor dood bij. Zonder te weten waarom. Zonder de persoon te kennen die je representeerde en zonder te weten wat er met deze persoon aan de hand was. Er kwamen ideeën naar boven die je nooit had gekend. Even leek het of er een splitsing in je tot stand kwam tussen jou en hetgeen je representeerde. Alsof er twee helften ontstonden.
En dan zegt de vraagsteller dat je precies zo doet als haar moeder (die je niet kent) en dat deze vrouw een halfzijdige verlamming heeft en sinds die tijd alleen maar het slachtoffer lijkt te zijn van de hele wereld.
De eerste keer dat iemand bij een familieopstelling aanwezig is, raakt hij op z'n minst gefascineerd door de impact van de representerende waarnemingen.
De representanten bewegen door de ruimte ten opzichte van elkaar en tonen zo hoe de onderlinge relaties zijn tussen degenen die ze representeren. De opsteller kan hierdoor zien welke gebeurtenissen in de 'onderstroom', of het onbewuste van de familie relevant zijn. Hij kan dan werken met de dynamieken (of bewegingen) binnen deze onderstroom die mogelijk verband houden met het levensthema, het probleem, of de ziekte.
Door de representanten vervolgens te verplaatsen, en/of te luisteren naar de verwoording van hetgeen zij ervaren, wordt verder aan het licht gebracht hoe de vraag, of het thema, van de vraaginbrenger onbewust in hem leeft.
Om een begin van een verandering in gang te zetten worden de representanten regelmatig gevraagd bepaalde zinnen uit te spreken naar een andere representant of naar de vraagsteller. Er wordt dan gevraagd om, bijvoorbeeld, tegen de ander te zeggen "Ik ben net als jij", of "Ik ben er niet voor je geweest en dat betreur ik", of "Dank je", of een andere voor de situatie passende zin.
In de periode dat ik familieopstelling leerde kennen ben ik altijd dankbaar geweest als ik gevraagd werd om even de vader van iemand te zijn. Ik heb heel veel geleerd van de vele malen dat ik dit mocht beleven. Het hielp mij om het 'vader zijn' in mijn leven intenser te kunnen ervaren.
De ontdekking (van tafelopstellingen)
Tijdens de bijeenkomst met alle leden van het team ontstond een idee voor een nieuw project. En daarmee ook een moeilijke situatie. Er ontstond enthousiasme en weerstand. De samenwerking werd een belangrijk onderwerp van gesprek. Uiteindelijk kon iedereen zich vinden in de start van het project.
Na de bijeenkomst bleven de mededirecteur en ik achter met de vraag van het team om het project eerst beter te omschrijven voor ieder zijn of haar werk zou kunnen verrichten. In ons gesprek stuitten we op de verschillende invalshoeken van de teamleden. Alle deelnemers bleken belangrijk voor de start en de voortgang van het project. We hadden al lang gesproken met alle deelnemers aan het project. Nu kunnen we er weer lang over napraten, mijmerde ik in mezelf.
Er kwamen allerlei ideeën in me op. "Ik weet niet hoe ik het je kan vertellen. Hoe kan ik duidelijk maken hoe de relatie is tussen de verschillende mensen die met dit project te maken hebben? Ik heb het gevoel dat dit heel belangrijk is voor dit project. Ik vraag me ook af wat de plaats is van het project in onze organisatie?"
"Zullen we de details doornemen? Of gaan we de grote lijnen doornemen? Gaan we ons alle gebeurtenissen met de betrokkenen trachten te herinneren? Wat ze ooit hebben gezegd. En wat er over hen gezegd is."
"En nog denk ik dat we elkaar niet zullen vinden. We lopen de kans langs elkaar heen te praten."
"Misschien is er een manier om dit duidelijk te maken zonder er lang over te praten en ook nog beiden hetzelfde beeld te hebben over de situatie én het idee! We hebben een manier nodig die een soort samenvatting weergeeft van hetgeen ik denk en meegemaakt heb. Een samenvatting van de mensen die met ons idee en de situatie te maken hebben. Een vorm waarin alle details verborgen zijn en, indien nodig, zichtbaar worden."
Op tafel stonden her en der de koffiekopjes die achtergebleven waren na de indrukwekkende bijeenkomst. Ik haal een kopje van de schotel en zet hem neer voor mijn gesprekspartner. "Dit is Jan," zeg ik. "Hij kijkt naar rechts. Daar staat Karel." En ik zet nog een kopje neer, links van het eerste kopje, met het oortje in dezelfde kijkrichting als Jan.
Na samen verbaasd naar deze kopjes gekeken te hebben, realiseren we ons dat deze kopjes misschien wel de relatie weergeeft tussen deze twee mensen. Ze kijken dezelfde richting uit, maar zien elkaar niet. Meteen vragen we ons hardop af hoe de anderen zichzelf zouden positioneren als deze twee zo ten opzichte van elkaar staan. We pakken beiden een kopje en geven ze een naam. "Kijk, Piet staat altijd achter Jan. Hij geeft hem altijd gelijk." "En Arnold heeft natuurlijk een ander idee en zal niet zo dicht bij Jan en Piet staan." En zo zetten we de kopjes op de daarbij behorende plaatsen. "En Maureen staat vast daar en Irene hier." Uiteindelijk stond er een kopje voor alle mensen die er mee te maken hadden. "En wij, waar staan wij?" Onze kopjes kregen ook een plek. Het voelde meteen als kloppend dat onze kopjes dicht bij elkaar stonden, naast elkaar, kijkend naar de andere kopjes.
We liepen rond de tafel. We keken op verschillende hoogtes. We legden ons hoofd op tafel om tussen de kopjes door te kunnen kijken. "Waar kijken ze eigenlijk naar?" vragen we ons even later af. De meeste mensen keken naar een plek aan de rechterkant van de tafel. "Als we daar nu ook eens een kopje neerzetten? Of nee, laten we daar eens die theekan neerzetten. Ik heb het gevoel dat daar iets groots moet staan."
"Zijn dat nou onze klanten? Of de opdrachtgevers? Of zou het ons project weergeven?" Uiteindelijk stonden er drie theekannen. We bemerkten bij onszelf dat er iets niet klopte. "Deze theekan kan beter blijven staan, dat is vast ons project. En die kan is onze opdrachtgever. Het is raar, maar ik voel dat deze kan op een heel andere plaats hoort te staan." En na wat uitproberen werden de kannen verplaatst naar een plaats die voor ons beiden 'goed' voelde. Hij leek daar meer te horen dan op zijn vorige plaats.
"Wat zou Jan nou tegen Piet zeggen, als deze mensen allemaal naar het project kijken?" zeg ik hardop denkend. "Ik denk dat hij zegt dat er meer is dan het project, dat er ook klanten zijn, dat de opdrachtgever uit beeld is, dat er iemand moet zijn die speciaal aandacht heeft voor hetgeen buiten het project plaats vindt."
"En wat zou Arnold dan zeggen?" Ik hield mijn vingers op het kopje om er meer contact mee te maken en al snel kwamen er zinnen uit mijn mond, die ik niet goed van mezelf kende, maar die heel goed van Arnold zouden kunnen zijn.
En zo ontstond er binnen korte tijd een duidelijker beeld van hetgeen er gedaan zou moeten worden van de situatie die voorheen zo moeilijk te overzien was. Vanuit dit beeld konden besluiten worden genomen. We riepen meteen de anderen bij elkaar……
De kunst van het werk (uit het boek 'De kracht van buiten')
Ik vroeg een vrouw die heel mooi kon zingen hoe het kwam dat ze zo mooi kon zingen. Ze vertelde me over haar bijzondere jeugd, over de mogelijkheden die het leven haar had geboden, over de oefening van een belangrijk spiertje in haar strottenhoofd, over de techniek van het ademhalen, over de kansen en geluk die ze heeft ervaren en nog steeds ervaart als ze mag zingen voor een publiek, over de motivatie die uitging van waardering van mensen die er toe deden, over haar leermeester die het zingen zo goed kon onderwijzen, over de zang, over de rillingen die over haar rug liepen als ze een bepaald stuk zingt, et cetera.
Toen vroeg ik een schrijfster hoe het kwam dat zij zo mooi kon schrijven. Ze vertelde me gelijkluidende verhalen als de zangeres over het zingen.
De volgende schrijver vertelde me iets anders: je schrijft een boek, je geeft het uit en je koopt een Porsche. (Herman Brusselmans)
Als ik mensen spreek die met systemisch waarnemen werken krijg ik ook zeer verschillende antwoorden.
Niemand kan me precies vertellen wat ik zal moeten doen om een goede systemisch werker te worden. Toch zijn er vele vormen van scholing. Bert Hellinger vertelde dat er leerlingen en meesters zijn in dit vak en dat een leerling nooit tot meester zal komen. Een meester heeft het, volgens hem, in zich, ziet de principes en voert het meesterlijk uit. (En koopt een Porsche, zou Herman toevoegen.)
De kunst van dit werk vraagt dus iets anders dan enkel de regels te volgen, het geluk mee te hebben, een opleiding te doen. Het nodigt iets in jou uit dat zich zal tonen op het moment dat het nodig is dit te tonen. Dat is iets dat er al in zit, maar misschien nog niet de gelegenheid heeft gehad zich te ontluiken. Een kracht, een kunde, een altijd al weten, een goed kompas, een intentie.
Het vraagt van jou om meteen meester te worden over het proces met alles dat in je leeft, met alle mogelijkheden en ontwikkelingen die je al doorgemaakt hebt gedurende jouw hele leven. Met alles dat je hebt geleerd, met alles dat je hebt afgeleerd, met alles dat je tot nu toe hebt vermeden, met alle durf en moed die jij in je hebt.
Het eigen verhaal van jou, al jouw oplossingen voor ellende, eenzaamheid, problemen en pijn mag niet in de weg zitten als je een ander tegenkomt. Maar het is er wel: ieder heeft zijn verhaal en leeft er naar.
Ik vraag van je, áls je het systemisch werken in de praktijk wilt brengen, om een meester te zijn. Om het leerlingschap achter je te laten. Elke beweging, elk gevoel, elke ervaring op zijn waarde te schatten en de juiste beweging in te zetten als het er op aan komt.
Iedere keer dat je het mogelijk maakt een opstelling te begeleiden mag je leren van jouw eigen meesterschap. Misschien zal je de volgende keer besluiten om een opstelling anders aan te pakken, het anders te begeleiden: als een echte meester.
Wanneer gebeurt er iets?
De opstelling begint op het moment dat het idee voor een opstelling is ontstaan. Vaak hoor ik dat er al van alles is gebeurd voordat de werkelijke opstelling heeft plaatsgevonden.
“Ik wilde een opstelling over mijn familie doen. Ik voelde me zo eenzaam omdat ik mijn familie kwijt was geraakt. Niemand uit mijn familie heeft de laatste 20 jaar contact met me opgenomen. De dag voor ik hier heen kwam belde plotseling een tante, de zus van mijn moeder. Ze informeerde hoe het met me was en heeft over een aantal gebeurtenissen verteld. Door de inhoud van hetgeen zij me vertelde en het feit dat zij me belde, verdween plotseling mijn gevoel van eenzaamheid. Ik weet hen nu te vinden en reis binnenkort af naar het land waar ze wonen. Dank je wel voor de opstelling.”
Ze stond op en liep weer naar haar stoel terug nadat ze me het bovenstaande had verteld. Ze wilde het me komen vertellen. Ze hoefde geen opstelling meer. Het idee had haar al opgeleverd wat ze wenste. “Ik kom nog een keer terug als er iets anders is. Nu ben ik even representant voor anderen.”
“Ik weet niet wat ik moet opstellen”, zei een volgende cliënt vanaf de stoel naast me. “Ik wil graag weten wat er met mij aan de hand is. Ik raak vaak in de war van de uitspraken van mensen om me heen.” Nadat ik erachter was gekomen wie deze mensen waren of zijn (haar moeder en haar partner), liet ik haar een representant uitzoeken voor zichzelf en haar moeder.
Mijn cliënt zat bewegingloos naast me te kijken naar hetgeen zich tussen de twee representanten ontvouwde. Het leek of ze niets met het schouwspel te maken had. Op mijn vragen of ze herkende wat er gebeurde knikte ze voorzichtig. De representant voor haar moeder gaf aan haar niet te zien. De cliënt reageerde boos en gaf aan dat ze altijd al had geweten dat dat zo was en drukte mij op het hart dat er niets nieuws gebeurde. De moeder werd verdrietig. Ze zei dat ze haar dochter niet kon zien omdat er iets vóór stond. Op het moment dat ik iemand vroeg tussen de representant van moeder en de representant van de cliënt te gaan staan, barstte de cliënt in huilen uit. Ze zei me niet te weten waarom ze zo moest huilen. Ondertussen huilde de moeder ook en zei de neiging te hebben de nieuw ingezette representant te gaan knuffelen. De cliënt reageerde boos tussen haar tranen door. Boos op moeder dat ze de ander en niet haar ging knuffelen.
Ik pakte haar hand en nam haar mee naar het schouwspel. Ze was geheel betrokken bij hetgeen zich had ontvouwd. Ze nam de plek in van haar representant. Ondertussen was de moeder de ander daadwerkelijk gaan knuffelen en zei steeds: “Meisje, waar was je toch?”. Ik liet de cliënt tegen moeder zeggen:“Ik ben uw dochter”. De moeder bevestigde dit spontaan en zei haar dat dit ook haar dochter was en wees op de laatste representant die ze aan het knuffelen was. “Zie je wel, daar raak je toch van in de war!”, reageerde ze boos. Ik vroeg haar of ze broertjes of zusjes had. Ze was enig kind, vertelde ze, waarna ze mij plotseling met grote ogen aankeek en zei dat haar moeder wel eens had verteld dat ze al eerder een kind had gekregen, maar dat dit kind bij de geboorte is overleden omdat ze nog maar vijf maanden zwanger was geweest. De tranen stroomden over haar wangen toen ik haar meenam naar het schouwspel en haar tegen de laatste representant liet zeggen: “Jij bent mijn zus, mijn oudere zus. Jij bent dood en ik leef nog.” Spontaan begon ze de representant van de zus te knuffelen en zo stonden deze drie mensen lange tijd dicht tegen elkaar aan. Na dat moment heb ik de opstelling gestopt.
Enkele maanden later belde de cliënt om mij iets te vertellen. “Hoewel ik heel veel beleefd had tijdens de opstelling, had ik er niets aan gehad, dacht ik. Het leven ging gewoon door en ik voelde me niet anders als voor die tijd. Twee weken geleden zei mijn partner in een gesprek dat het hem was opgevallen dat we veel minder ruzie maakten. Toen we daar over doorpraatten werd duidelijk dat ik hem heel vaak had verweten dat hij mij in de war maakte en dat we dan ruzie kregen, omdat hij niet wist wat hij misdaan had. Ik realiseerde me dat ik eigenlijk ruzie had gemaakt op momenten dat ik me niet door hem gezien voelde. Vervolgens realiseerde ik me dat ik dat ook altijd al had met mijn moeder. Toen ik dacht aan de opstelling van een aantal maanden geleden, ik was de opstelling al vergeten en wist niet meer waar het precies over was gegaan, realiseerde ik me tevens dat ik me sindsdien niet meer zo in de war voelde. Ik dacht dat zo’n opstelling gewoon meteen zou werken, dat het enkel tussen mij en mijn moeder speelde en besef nu dat het veel langer duurt voor je het merkt en dan blijk je het te merken binnen de relatie met iemand anders!”
Bij de doden
De dood heeft een belangrijke plaats in het leven. Het lijkt het leven op te slokken op het moment dat het zich aandient. Alles dat men voordien belangrijk vond gaat wijken op het moment dat de dood op je schouder tikt.
Iedereen kent de dood als het einde van ons leven.
Ik noem dit de ‘onpersoonlijke’ dood. Daarnaast hebben we de dood ervaren binnen situaties en gebeurtenissen: de ‘persoonlijke’ beleving van de dood.
Het systeem is voor de individuele leden van het systeem een middel om te kunnen overleven in de chaos, onvoorspelbaarheid en onveiligheid van de wereld. Bedreiging en eindigheid van het systeem onder ogen zien, geeft innerlijke bewegingen in elk mens. De eindigheid van een lid van het eigen systeem onder ogen zien geeft ook onveilige gevoelens omdat het de eigen eindigheid raakt.
Regelmatig bezoeken mensen workshops familieopstellingen met een thema dat bewust of onbewust de dood raakt. Er zijn vele manieren om een dergelijk thema uit te werken via een opstelling.
Voor de duidelijkheid haal ik het persoonlijke en onpersoonlijke aan de dood uiteen. De onpersoonlijke dood wordt door een representant over het algemeen voorgesteld als een ‘iets’ met veel macht en kracht. Soms geeft de representant iets anders aan. Ik laat de protagonist (degene die een eigen thema wil uitwerken) de representant van de dood een plek geven binnen de werkruimte. Vervolgens neemt de protagonist zelf een plek in ten opzichte van de ‘dood’. Hij of zij neemt deze opstelling serieus en de omstanders zien aan de gelaatsuitdrukking en bewegingen dat hij hard aan het werk is. De plaats van de dood in zijn leven zal helemaal ervaren worden.
Als de representant van de dood ‘menselijke’ trekken gaat vertonen, als hij zegt wat hij voelt, als er duidelijk gemaakt wordt dat het om een mannelijke representant van de dood gaat of juist een vrouwelijke, of als de protagonist vertelt over iemand die overleden is, wordt duidelijk dat het ook om een ‘persoonlijke’ dood gaat.
Anna vertelde dat ze moeilijk om kon gaan met de dood van haar moeder. We leggen een zachte mat neer en vragen een vrouw als representante voor de overleden moeder op de mat te gaan liggen. Direct vloeien de tranen over de wangen van Anna. Ze zegt de neiging te hebben naast haar moeder te gaan liggen. Moeder reageert dat er wel iemand naast haar ligt, maar dat het niet Anna is. “Oh, maar dan ligt Bertus daar!” is de reactie van Anna. Bertus, de partner van Anna, verongelukte 10 jaar geleden. Een man neemt de plek van Bertus in. Anna kijkt eerst verongelijkt naar de situatie en zakt vervolgens op haar knieën naast het ‘graf’ van haar twee dierbaren. Na gewenning aan de situatie laat ik haar zeggen: “Jullie zijn dood en ik leef nog.” “Ja!”, zegt ze, alsof ze een ontdekking heeft gedaan. Ik laat haar na enige (voel)tijd opstaan en haar zeggen: “Ik blijf nog een tijdje leven” en “Ik draag jullie altijd in mijn hart”, “Dank jullie wel.” Opgelucht verlaat ze de kring.
Re-organisatie
"In welke reorganisatie werk jij?" vroeg me laatst iemand. Verbaasd kon ik nog net vertellen dat mijn organisatie zeer beperkt van grootte is. En realiseerde me dat er al jaren niet gereorganiseerd was. Even later, toen ik meer over de organisatie van mijn werk vertelde, werd me duidelijk dat er een continue verandering was van de interne en naar buiten gerichte aspecten met, daarnaast, een groot aantal bezigheden en ondersteuningsvormen die al jaren hetzelfde waren en niet hoefden te veranderen. Dacht ik.
In de tijd dat ik leiding gaf aan grote teams bemerkte ik dat er een bijna onnavolgbare toestand was waar ik altijd aanhaakte op het moment dat ik er was. Ik stond op het goede moment daar waar ik moest zijn. Daar waar ellende aan het ontstaan was, waar mensen aan het eind van hun Latijn (dat waren vaak artsen) waren. Men kwam op het juiste moment met de juiste informatie, de informatie die ik nodig had. Bijvoorbeeld in een vergadering kwam men vaak ongevraagd met informatie en niet eens over het besproken onderwerp. Ik legde het mezelf toen uit als een 'veld'. Een achtergrond waar iedere werknemer mee te maken had, bewust of niet bewust. Een veld dat door iedereen die er iets mee te maken had, gecreëerd werd. Een veld dat ik nu 'systeem' zou noemen. Rationeel door de wetten en regels, irrationeel door de verbinding die niemand aan kan wijzen, maar die wel merkbaar is als je het eenmaal weet. Ik kreeg alle vertrouwen in alle medewerkers. Dat ze datgene zouden doen dat nodig was.
Toen ik later regelmatig gevraagd werd om binnen organisaties en teams dagworkshops te gaan houden ter supervisie, merkte ik dat het niet zo 'gewoon' was dat iedereen de juiste informatie met zich mee droeg. Dat er dingen gebeurden die zorgden dat niet alles op rolletjes liep. Er ging van alles mis. Mensen verstonden elkaar niet, er werd geprotesteerd, er werd nadrukkelijk leiding gegeven, men werd gedwongen ergens heen te gaan waar men voelde dat het niet goed was. Men deed niet, leek het wel, wat er nodig was om de organisatie daar te brengen waar men dacht dat men in eerdere instantie heen zou of willen gaan.
Wellicht liep het wel op rolletjes, maar rolde de organisatie ergens anders naar toe dan men dacht dat ze zou moeten rollen. Er was misschien een ander doel, misschien een andere bestemming dan men dacht te hebben. Misschien was men de oude waarden kwijt, de eerste aanzet tot het bouwen van de organisatie. Met welk doel was deze organisatie gebouwd? Waar wilde men toen heen?
Een bestemming is heel handig. Je weet waar je naar toe gaat. Als je met de trein reist en als je bestemming Rotterdam zou heten, moet je wel weten wanneer je in Rotterdam zou zijn. Als je er achter bent gekomen hoe je Rotterdam herkent en je bent daar aangekomen, is het tijd om uit te stappen. Maar wat dan? Een nieuwe trein ergens anders naar toe? Rotterdam in en daar blijven? Waarom gingen we ook al weer naar die plaats?
Een bestemming heeft een toekomst en een verleden. Als er enkel naar de ene kant wordt gekeken en niet naar de andere kant, ontstaat er een situatie waarin de toekomst misschien niet meer met het verleden te maken heeft en er iets scheef gaat lopen. De ontwikkelde vaardigheden sluiten misschien niet meer aan op hetgeen nodig is.
In een scheef lopende organisatie zijn er altijd mensen die dit aangeven. Zij zullen vertellen, boos of verongelijkt, verdrietig of verlegen, wat er gebeurt in de organisatie. Zij zullen weerstand hebben tot verandering. Er kan iets zijn dat enorm de moeite waard is en dat niet opgegeven zou mogen worden. Niet alleen het managementteam, de directeuren of de raden van bestuur weten wat er gebeurt in de organisatie. In feite kan elke werknemer, elk lid van de organisatie degene zijn die aangeeft wat er aan de hand is.
Een systemische opstelling kan een ondersteuning zijn van diegene of diegenen die duidelijk maken wat er aan de hand is in de organisatie. Door er met afstand naar te kijken, door de plaats in te nemen die nodig is om het te zien en door de woorden te leren kennen die nodig zijn om het benoemen, kan degene die zich speciaal verantwoordelijk voelt of daar voor aangesteld is een overzicht krijgen en de juiste of betere beslissingen nemen. Eerst stil staan voor er bewogen kan worden.
Terug naar mijn organisatie. De organisatie van de Verheldering. Ik herken dat in mij de neiging bestaat om de vorm van de organisatie hetzelfde te houden. Het werkt toch?
Bij een opstelling kon ik met afstand kijken naar overzicht tussen de delen van de organisatie. Toen werd me duidelijk dat ik de neiging heb om continu te werken aan kleine veranderingen. Inzichten verwerken in de teksten, in de opleidingen, in de vorm van werken binnen de opstellingen. Nieuwe vormen van bijeenkomsten ontwikkelen, masterclasses, congressen. Met mensen die enthousiast meewerken aan de lessen en congressen. Afstoten van lessen en cursussen die minder bij de Verheldering pasten. Afscheid nemen van mensen die les hebben gegeven, van lessen die tegen vielen, van lessen die niet bij de Verheldering hoorden.
Ik had bij de oprichting bedacht dat de Verheldering een groot bureau zou worden, met een aantal mensen in dienst, met verschillende afdelingen, een systemische polikliniek, een samenwerking met andere instituten, een gezamenlijk landelijk magazine. Bij het idee van grootte zag ik de mogelijkheden en de beperkingen werden wel aangedragen. "Ik wens je veel personeel," wordt wel eens gezegd als er iets 'niet zo leuks' gewenst wordt.
Als ik nu terug kijk ben ik tevreden met de overzichtelijkheid van het bureau. In eerste instantie hebben we de deur op een kier gezet en er kwamen af en toe mensen binnen. Later ging de deur wat verder open en konden er meer mensen komen. Ik bemerk dat de bestemming van de Verheldering niet in de grootte ligt, maar bij de inhoud. Aan de horizon zie ik tevredenheid, liefde, welkom, ontwikkeling. In de weg er naar toe kom ik ook de liefde en de ontwikkeling tegen. Daarnaast zie ik de mogelijkheden op en naast het pad. Ik ben benieuwd.
De organisatie had geen reorganisatie nodig, maar een herijking van de bestemming kwam in beeld bij het overwegen van de reorganisatie.
“Zoek maar een andere moeder!”, schreeuwde ze tegen het jongetje naast zich, dat bedremmeld naast haar omhoog keek naar het boze gezicht.
Strak bruin T-shirt boven een strakke spijkerbroek. Dik in de eyeliner, blushes en felroze lippen. Er alles aan gedaan om er goed uit te zien.
“Maar ik wil geen andere moeder!” schreeuwt het jongetje terug na de moed verzameld te hebben. Ongeveer 5 jaar oud, snot uit zijn neus, verlangend naar veiligheid.
“Je bent al net als je vader, die klootzak…”, probeert de vrouw opnieuw. “Ik wil je niet als kind!”
Nu kijken er verschillende mensen naar het tafereel. De mensen van de markt laten niets van zich horen. De vriendin van de vrouw, hetzelfde gestyled als haar, probeert haar tot bedaren te brengen. Toch lukt het de vrouw nog om het kind toe te snauwen dat het een kut-koter is en dat ze hem echt niet meer wil. De vriendin neemt de vrouw in een stevige greep aan haar arm mee naar de parkeergarage. Het jongetje overziet de situatie en holt vervolgens achter moeder aan. Uit de verte is nog te horen dat de vrouw zelfmoord zal plegen als het zo doorgaat.
Verbijsterd blijf ik achter. Ik moest even op mijn vrouw wachten. Mijn gevoelens en gedachten raasden door me heen. Ik probeerde me voor te stellen hoe de situatie van deze twee mensen zou kunnen zijn. Zou de vader nog in de buurt zijn? Zijn ze al gescheiden? Wat is er gebeurd met het verlangen van deze mensen? Hebben ze het opgegeven? Is boosheid het enige dat hen overbleef?
De situatie schetst een aantal slachtoffers van elkaars teleurstelling. Niet meer gesteund door elkaar en misschien te weinig door anderen. Zou zij het kennen uit haar leven met haar ouders? Ging haar moeder vroeger zo met haar om?
De vragen bleven nog even doorgaan. In deze situatie kan ik er niets mee. Misschien later. Als het echtpaar een relatietherapie wenst (dat zou mooi zijn), als zij in het ziekenhuis belandt na teveel pillen genomen te hebben, als het jongetje een grote man is en vertelt dat hij niet meer weet wat hij moet doen met zijn leven. Niet meer weet of hij nog kan en mag verlangen.
Wonderlijk genoeg wordt er bijna nooit over gesproken of geschreven. Rammelen heb ik het genoemd. Als ik het benoem tijdens de sessies psychotherapie wordt het met een zucht aangehoord. Een zucht omdat het eindelijk herkend en erkend wordt en een zucht omdat het veel energie heeft gekost.
Rammelen doet een mens aan de ander. De één rammelt de ander.
Al lange tijd zagen we de pogingen van de ene partner om de ander te veranderen. Bij het samengaan van de wetten en regels van de beider systemen van herkomst (de gezinnen waar ze waren opgegroeid) ontstaat bijna altijd een ingewikkeld proces van het bouwen van een nieuw systeem met eigen wetten en regels. Uit gewoonte en omdat het succesvol was (het systeem heeft immers overleefd en is in stand gebleven), verdedigt de één de eigen regels en de ander de zijne of hare ("Wij doen het altijd zo"). Tot er een andere regel komt waar ze beiden over eens zijn: zo kunnen wij samen zijn en overleven. Of de één zegt (met of zonder woorden) tegen de ander dat diens regel wellicht beter is voor hun te bouwen systeem.
De ander veranderen wordt meestal ontraden. Het lukt toch niet. En toch blijft er nog iets belangrijks over in het werk van het laten ontstaan van een goede relatie tussen de liefdespartners die hebben besloten lange tijd met elkaar op te trekken.
Misschien schrijf ik nu iets dat allerlei gedachten aan van alles oproept: als er een liefdespaar is van man en vrouw, rammelt de vrouw. Het is haar taak. Een schone taak, maar wel zwaar. De man dient gerammeld te worden. Hij is meestal degene 'die eens iets moet voelen'. Die zich eens moet uitspreken over zijn gevoel. Die eens door moet hebben hoe een vrouw in elkaar zit. Wat haar behoeftes zijn. Dat ie dat spontaan door heeft. En dat is niet makkelijk voor hem.
Vele mannen ervaren het als volgt: "Ik heb zo'n dorst," zegt ze terwijl ze hem aankijkt. Hij staat meteen op om een glaasje water te halen. Boos laat ze hem merken dat ze geen behoefte aan water heeft, maar het wel wil hebben over haar behoefte. En waarom hij dan meteen praktisch wordt en iets gaat doen. Hij onthoudt dit en de volgende keer dat ze zegt dorst te hebben zegt hij invoelend "Ik hoor je… zullen we er even over praten?" hetgeen resulteert in "Je kunt toch gewoon wel een glaasje water halen?
De taak van degene die rammelt is zwaar. Ze moet hem op een ander been krijgen, minder denken, minder praktisch, meer inhoudelijk, liefdevol zijn voor haar en de wereld, meer aandacht voor de kinderen, et cetera.
Ik vraag me af of het rammelen een overlevingsmechanisme is. Helpt het gevoeliger worden van de partner om het systeem beter te laten zijn? Misschien leeft dit rammelen meer in de westerse samenleving dan op andere plaatsen op aarde. Misschien gebeurt het ergens anders ook. Misschien is dit de nieuwe weg naar samenleven binnen de afspraken en relationele wetten van de culturele omgeving. Samen op dezelfde manier met dezelfde verhoudingen tot de wereld staan.
Het is alleen een groot proces, dat vaak niet herkend wordt als beter voor het gezinssysteem. Misschien meer voor het systeem 'Samenleving'.
Soms hebben we hulp nodig. Een coach, een therapeut. Misschien ben ik, als therapeut, één van de laatste inzetten in een proces tussen partners?: "Alles geprobeerd om hem gevoeliger te maken, nu mag jij het eens doen."
"Hoewel: scheiden hebben we ook nog niet geprobeerd. Zou dat helpen? Zou dat het uiterste zijn?"